Er zijn diverse manieren om werk op een computer uit te (laten) voeren. Zo kun je gebruik maken van een Grafische User Interface of programma's kunnen 'op de achtergrond' uitgevoerd worden. Een andere methode is om commando's via een zogenaamde prompt aan het systeem aan te bieden. Nu heb je op de laatste manier een programma nodig die deze opdrachten voor je aan het operating system aanbiedt of die deze opdrachten uitvoert. Op Linux systemen, en dus ook Slackware, heb je de beschikking over een zogenaamde shell. Deze shell zorgt er o.a. voor dat je werk uit kan voeren, zoals het bekijken van een bestand, het aanmaken van gebruikers etcetera.
Een shell wordt gestart op het moment dat een gebruik aanlogt. Voor het aanloggen zie je iets wat op het volgende lijkt:
slackware login:
Dit is de login prompt, niet te verwarren met de shell prompt. Na het inloggen en het starten van de shell wordt de volgende prompt getoond:
user@slackware:
Dit is de prompt van de shell. Hierna kun je, afhankelijk van je rechten, de commando's uitvoeren die nodig zijn om je werk uit te voeren.
NB : In dit document wordt uitgegaan van de Bash shell.
Als je met de Shell werkt, dan staan er een aantal variabelen tot je beschikking. Een voorbeeld is de PATH variabele, waarin een aantal paden naar directories staan zodat je voor bepaalde commando's alleen het commando hoeft in te voeren in plaats van het pad naar het commando en het commando zelf. Deze variabelen maken deel uit van de zogenaamde omgeving waarin je werkt (Environment). Je kunt een overzicht van je omgevings variabelen opvragen met het commando env en het commando set. Deze variabelen kun je ook zelf definieren. Als je dit doet, gebruik dan voor de naam van de variabele hoofdletters. Dit is niet verplicht, maar wel een goede gewoonte. Het definieren van een variabele doe je als volgt:
$ KREET=hallo
Hierboven is een variabele KREET gemaakt die de waarde 'hallo' gekregen heeft. Met het commando echo kun je bekijken of de opdracht inderdaad goed is gedaan:
$ echo $KREET
Let op het gebruik van het dollar($) teken.
Als je op deze manier Shell variabelen maakt, dan staan deze alleen ter beschikking tot de Shell. Als je ook wilt dat andere programma gebruik kunnen maken van deze variabelen, dan moet je deze variabelen "exporteren". Je doet dit op de volgende manier:
$ export KREET
In dit deel worden een aantal commando's kort besproken.
Met dit commando kun je aan een andere gebruiker een bericht sturen. Het gebruik van dit commando is :
$ write user
Voor 'user' moet je de gebruiker invullen aan wie je een bericht wilt sturen.
Met dit commando kun je zien wie er allemaal op dit moment ingelogd zijn en wat ze aan het doen zijn. Het gebruik van dit commando is :
$ w
Met dit commando kun je snel bepalen waar een bepaald programma zich bevindt. Het gebruik van dit commando is :
$ type programma
Op de plaats van 'programma' vul je de naam in van het programma wat je zoekt. Voorwaarde is wel dat het programma zich bevindt in een van de directories die zich in de PATH variabele bevinden.
Met dit commando kun je bekijken om wat voor soort bestand het gaat. Het gebruik van dit commando is :
$ file bestand
Op de plaats van 'bestand' vul je de naam van het bestand in waarvan je wilt bekijken van voor type bestand het is.
Met dit commando kun je bekijken welke processen er actief zijn op je systeem. Het gebruik van dit commando is :
$ ps
Hieraan kun je meerdere opties toevoegen ( zoals a, u, x, s).
Met dit commando kun je tijdelijk als root gebruiker werken. Het is namelijk niet een goed idee om altijd als root gebruiker je werk. Om nu af en toe als root bepaalde commando's uit te kunnen voeren, kun je het commando su gebruiken. Het gebruik van dit commando is :
$ su
Na het invoeren van dit commando wordt er om het root password gevraagd.
Met dit commando kun je op een eenvoudige manier het systeem doorzoeken voor een of meerdere bestanden. Het gebruik van dit commando is :
$ locate bestand
Op de plaats van 'bestand' vul je de naam in van het bestand (of programma of directory) wat je zoekt.
Met dit commando kun je informatie opvragen over een bepaald onderwerp. Het gebruik van dit commando is :
$ man opdracht
Op de plaats van 'opdracht' vul je de naam van de opdracht in waarover je meer informatie wilt weten. De documenten waar deze informatie zich bevindt worden manual pages genoemd.
Via de Shell kun je verschillende dingen doen. Je kunt bovenstaande commando's uitvoeren, bestanden aanmaken, bestanden verwijderen en nog veel meer. Een belangrijk concept hierbij is hoe het "systeem" (lees : Shell) weet waar de commando's te vinden zijn die je intypt. Hier komt de variabele PATH (zie het deel over de Shell omgeving) om de hoek kijken. Je kunt programma's globaal op twee manieren uitvoeren via de Shell: d.m.v. het opgeven van alleen het commando of door het opgeven van het hele pad (dus waar het programma te vinden is, en het pad begint dan bij de root '/' directorie).
Om programma's te kunnen uitvoeren door alleen de naam van het programma in te geven moet aan de voorwaarde voldaan zijn dat het pad naar dit programma in de PATH variabele is opgenomen. Stel dat een programma, bijvoorbeeld het programma locate, in de directorie /bin staat, dan moet in de variabele PATH dit pad naar deze directory zijn opgenomen. Je kunt dit controleren met het commando echo $PATH. Als je nu een nieuw pad toe wilt voegen aan de PATH variabele, bijvoorbeeld omdat je een nieuw programma hebt geinstalleerd en dit rechtstreeks wilt kunnen uitvoeren, dan kun je het op de volgende manier aan de variabele PATH toevoegen.
$ PATH=$PATH:/usr/bin
Bovenstaand voorbeeld voegt het pad /usr/bin toe aan de PATH variabele.
Om een programma van de huidige directorie uit te voeren, dan volstaat het niet om alleen de naam van het programma op te geven, tenzij de huidige directory opgenomen is in de PATH variabele. Immers, de Shell zoekt alle paden af in de variabele PATH. Als het programma niet gevonden wordt, dan wordt deze ook niet uitgevoerd. Om nu toch een programma uit te kunnen voeren vanuit je huidige directory kun je dat als volgt opgeven:
$ ./programma
Hiermee geef je aan dat je 'programma' uit de huidige directory uit wilt voeren.
Het is vaak handig om commando's te kunnen combineren, oftewel om de output van het ene commando door te geven als input voor een ander commando. Ook kan het bijvoorbeeld handig zijn om de output van een commando in een bestand op te slaan in plaats van op het scherm te tonen. Hier komen de kreten redirection en piping naar voren.
Redirecten is het veranderen van de richting van invoer en uitvoer van programma's. Stel dat je de inhoud van een bestand wilt bekijken. Dit kun je doen met het commando 'cat'. Een voorbeeld:
$ cat file.txt
Bovenstaand voorbeeld laat de inhoud van een bestand op het scherm zien. Als je nu, voor wat voor reden dan ook, deze output naar een ander bestand wilt laten gaan, dan kun je dit als volgt doen:
$ cat file.txt > file2.txt
Bovenstaand voorbeeld redirect de uitvoer van het 'cat' commando naar een bestand in plaats van naar het scherm. Note : je zou op kunnen merken dat dit eigenlijk een kopieer slag is en ja, daar heb je gelijk in. Echter, het gaat hier alleen maar om hoe redirection werkt
Een ander voorbeeld is het redirecten van de uitvoer van het ps commando naar een bestand. Voorbeeld:
$ ps > uitvoer.txt
Bovenstaand voorbeeld laat de uitvoer van het ps commando naar het bestand uitvoer.txt gaan in plaats van naar het scherm.
Bovenstaand voorbeeld gooit de uitvoer van een commando naar een bestand. Als dat bestand nog niet bestaat wordt dat aangemaakt, maar als dat bestand wel bestaat, dan wordt de inhoud van dit bestand overschreven. Als je dat niet wilt, dan kun je besluiten om de inhoud van het nieuwe commando achter de bestaande inhoud van het bestand te plakken. Dit kun je als volgt doen:
$ ps > > uitvoer.txt
Je kunt ook i.p.v. redirecten naar bijvoorbeeld bestanden de uitvoer van een commando rechtstreeks aan een ander commando doorgeven. Dit wordt piping genoemd. Een voorbeeld van piping is:
$ ls -al | less
Bovenstaand voorbeeld geeft de output van 'ls -al' door aan het commando 'less'.
Met de tab toets kun je, tenminste met de Bash Shell, een deel van een commando of bestandsnaam of de naam van een pad invullen en de shell de naam zelf af laten maken. Scheelt je soms een hoop typewerk. Stel, je wilt een programma vanuit je huidige directory uitvoeren. Dit programma heeft de volgende naam : programmaxyz-234.hrl. Nu kun je als volgt de hele naam intypen:
./programmaxyz-234.hrl
Dat is veel typewerk en de kans dat je fouten maakt is groot, zeker met zo'n naam. Nu kun je een deel van de naam intypen, bijvoorbeeld:
./pro
Als je nu op de tab toets drukt, dan kijkt de shell of hij iets kan vinden wat begint met het deel wat je hebt ingevuld. Als dat zo is dan vult de shell de rest van de naam aan.
Nu kan het voorkomen dat je bijvoorbeeld twee programma's hebt met bijna dezelfde naam, bijvoorbeeld programmaxyz-123 en programmaxyz-124. Als je nu weer alleen 'pro' ingeeft en daarna op de tab toets drukt, dan vult de shell aan tot waar er verschillen zijn in de naam. Dus in dit voorbeeld tot :
./programmaxyz-12
Het laatste deel van de naam moet je nu zelf opgeven, in ieder geval tot en met het deel van de naam vanaf waar de shell constateert dat de naam uniek is. Vanaf het moment dat de naam weer uniek is, kun je weer de tab toets gebruiken.
NB : Tab completion geldt niet alleen voor programma's, maar ook voor bestanden, directories, complete paden en dergelijke.
Je kunt via meerdere, zogenaamde virtuele terminals, werken. Dit kan handig zijn als je bijvoorbeeld meerdere taken uit wilt voeren en je niet steeds je huidige taak wilt stoppen en een andere taak wilt starten.
Omdat Linux een multi-user systeem is, kun je meerdere malen als dezelfde user ingelogd zijn maar je kunt ook met verschillende user-id's ingelogd zijn, bijvoorbeeld als 'gewone' user en als systeem beheerder (root).
Om met aan een andere taak te werken kun je met de toets combinatie Alt en een functie toets, wisselen tussen virtuele terminals. Alt-F2 geeft je de tweede virtuele terminal, Alt-F3 de derde enzovoort tot en met Alt-F6. De overige (Alt-F7 en verder) zijn gereserveerd voor X-sessies, dat wil zeggen een virtuele terminal voor sessies voor een X window (zeg maar grafische omgeving). Als je vanuit een grafische omgeving naar een text omgeving wilt, dan kun je dit doen met de toets combinatie Ctrl-Alt-F3 (voor de derde virtuele terminal). Alt-F7 stuurt je terug naar je grafische omgeving.